Het idee van Jesse Klaver om jongeren op hun 18e starkapitaal te geven om zich later en blijvend te kunnen scholen, is wat mij betreft aanzet voor een goed gesprek. Frank Kalshoven van de Argumentenfabriek gaf in de Volkskrant al een volgende draai aan het idee. Maar het is nog niet compleet. Mij lijkt het jaarlijks opbouwen van een studiefonds een beter en met leven-lang-leren in lijn liggend voorstel.
Hoe zou dat eruit kunnen zien?
In essentie komt mijn uitwerking erop neer dat iedere Nederlander vanaf zijn 20ste per jaar een trekkingsrecht opbouwt van € 1000 per jaar. Dat bedrag kan worden besteed aan opleiding of scholing en de daarbij behorende verletkosten. Elk jaar wordt het bedrag weer verhoogd met € 1000. En dat gaat tien jaar zo door, tot een totaal bedrag van € 10.000 is bereikt. Als het in dat jaar niet wordt gebruikt, valt het tegoed terug naar nul en begint de opbouw opnieuw.
Gelijke kansen
Ten opzichte van het voorstel van Klaver heeft dit als voordeel dat in elke levensfase mogelijkheden voor opleiden en scholen voor iedereen ontstaan. Ook wordt het risico vermeden dat een tegoed te vroeg in het leven wordt besteed. De hoogte van het bedrag is bovendien van dien aard dat er ook echt iets kan, en dat echte mogelijkheden ontstaan voor een carrière verandering of voor een tweede kans. Voor iedereen, ongeacht vooropleiding, niveau, welwillendheid van de werkgever of een sociaal plan.
Want waar gaat het ook al weer om?
Ons huidige maatschappelijke stelsel gaat uit van nadenken over “wat je wil worden” gedurende je puberteit, dan het kiezen van een beroepsopleiding of studie die voorbereidt op een functie. Hoe intelligenter je bent, hoe langer je onderwijs kan volgen.
Hier zit hem ook de keerzijde. Mensen op gemiddeld intelligentieniveau moeten al op 16 jarige leeftijd kiezen voor een beroep(sopleiding). Maar eigenlijk al eerder, want al vaak op 14- of 15-jarige leeftijd moet je een vakkenpakket of studierichting kiezen. Het is geen wonder dan heel veel mensen in deze situatie later spijt krijgen of op basis van levenservaring tot een andere keuze zouden komen.
Toch is voor hen de weg naar een ander beroep of zelfs een vorm van doorgroei naar een andere functie vaak moeilijk. Dit is echt fundamenteel anders dan bij mensen die VWO en een wetenschappelijke opleiding hebben kunnen volgen. Ten eerste waren zij ouder toen zij voor de keuze voor opleiding en beroep stonden, maar niet minder belangrijk, hun professionele standaards, vaak gesteund door cao’s, zorgen er ook voor dat zij gedurende hun loopbaan kunnen blijven ontwikkelen, nascholen, specialiseren etc. Dat is niet alleen goed voor henzelf (het houdt je gemotiveerd, bij de tijd en actief), maar ook voor de samenleving. De werkzaamheden die zij voor de samenleving verrichten zijn mede hierdoor van hoge kwaliteit, actueel en gebaseerd op intensieve kennis.
Dat gun je iedereen
Dat gunnen we gemiddeld intelligente burger en de samenleving toch ook voor al die andere evenzeer belangrijke maatschappelijke bijdragen! Wie wil er immers niet het best gebakken brood, de best gerepareerd auto of de best bijgehouden administratie? En wat zou er tegen gelukkig en gemotiveerde mbo-professionals zijn?